Verslag Laos
Nong Khiaw en Muang
Ngoi: twee kleine dorpen in de groene bergen waar slechts een paar uur per dag
elektriciteit beschikbaar is. Vanaf hier verlaten we de toeristenmassa en
mengen we ons met de lokale bevolking.
Na alweer een mooie bergrit komen we aan in het dorpje
Nong Khiaw, dit is de laatste stop van het busnetwerk in oostelijke richting.
Als je van hieruit verder wil richting Vietnam ben je afhankelijk van het
plaatselijke verkeer zoals de jumbo’s of pick-ups, maar dat zijn zorgen voor
binnen een paar dagen.
Onmiddellijk na aankomst begeven we ons naar de Nam Ou
rivier waar we de boot nemen naar Muang Ngoi, een uur stroomopwaarts. De
laatste dag in deze regio zullen we doorbrengen in Nong Khiaw, dat maakt het
makkelijker om vervoer te vinden vanuit deze stad. Op die manier hoeven we geen
rekening te houden met de uren dat de boot uitvaart om dan ook nog eens op tijd
te zijn voor de bus die slechts 1 à 2 keer per dag passeert.
We hadden niet verwacht om op deze plaats nog zoveel
toeristen tegen te komen, op onze bus van vanmorgen zaten buiten ons nog 5
westerlingen maar wanneer we bij de boten komen blijken er nog tientallen te
staan wachten om dezelfde trip te maken naar Muang Ngoi.
We stappen in zo’n typische lange, smalle boot bomvol
toeristen en de bijhorende bagage. De tocht duurt ongeveer 50 minuten en het
wordt best fris wanneer de zon zo nu en dan achter de hoge bergtoppen verdwijnt
en de ijzige wind ons achtervolgt.
Bij aankomst in het dorpje Muang Ngoi wordt het een
race om de beste bungalow te bemachtigen. Wij zijn één van de eersten die onze
bagage krijgen en gaan er snel vandoor. Zo vinden we een uiterst simpele
bungalow met zowat het beste zicht op de bergen en de rivier, althans volgens
ons toch. We maken kennis met onze Amerikaanse buurvrouw die blijkbaar blij is
om niet meer alleen in de rij van 3 bungalows te zitten en ze tatert er op los.
Het dorp bestaat slechts uit een paar straten die
volledig verkeersvrij zijn. Geen wonder eigenlijk, want het is enkel bereikbaar
per boot en zo klein dat je het op een paar minuten rond bent. Warm water is
nergens beschikbaar, tenzij het gekookt wordt op een houtvuur, en elektriciteit
is er slechts een paar uurtjes per dag.
We voelen dat het hier aardig fris wordt wanneer de
zon al om 16u achter de bergen verdwijnt. Vandaag hebben we enkel nog maar
ontbeten, dus trekken we onze t-shirts met langen mouwen aan en gaan een hapje
eten, nog niet goed wetende waar we aan toe zijn.
Tegen de tijd dat onze maaltijden klaar zijn, zijn we
bevroren !! De temperatuur zakt hier enorm snel van zodra het zonnetje weg is,
onze tenen verkrampen van de kou en een simpel t-shirtje blijkt niet warm
genoeg. Aan deze koude zijn we echt niet meer gewend, het is al maanden geleden
dat we dit nog meemaakten.
Van zodra onze magen gevuld zijn vluchten we richting
onze bungalow. Het grote nadeel hier is dat alles in open lucht te doen is,
alle restaurants beschikken enkel over een terras met een overdekt gedeelte en
je kan dus nergens schuilen voor de vriezeman. Een houtvuur kunnen ze
waarschijnlijk niet maken omdat de gebouwen zelf allemaal uit hout bestaan en
er dus een te groot brandgevaar zou zijn.
Al bibberend komen we terug aan onze slaapplaats en
het is een hele opoffering om dan ook nog eens naar de “badkamer” (lees
douchekot) te wandelen om het ijskoude water in je gezicht te kletsen. Voor
alle veiligheid halen we onze slaapzakken boven, ook al zien de twee aanwezige
donsdekens er lekker warm uit.
Om 21u valt de elektriciteit uit en zijn we enkel nog
aangewezen op onze zaklampen, het duurt dan ook niet veel langer voor we naar
dromenland verhuizen.
Na een ijskoude nacht is het al half tien wanneer we
onze ogen openen. Er is nog geen zonnestraal te bespeuren en dus nog erg fris.
Omdat we het ontbijt iets aangenamer willen later verlopen dan ons verkleumde
diner van gisterenavond halen we onze fleece boven. En die kunnen we nog goed
gebruiken op dit late ochtenduur.
Tegen de middag, wanneer het iets warmer wordt,
trekken we onze bergschoenen aan en volgen een wandelpad dat ons langs
rijstvelden, bergen en grotten brengt. We steken een paar kleine riviertjes
over en komen uit op een grote, open vlakte waar de koeien en de buffels staan
te grazen. Van op dat punt volgen we een pijl die ons naar een bergdorp leidt,
we stappen flink door en na een half uurtje bereiken we het dorp. De bewoners
kijken ons westerlingen soms raar aan, maar de kinderen staan alweer
enthousiast te waaien. We gaan op zoek naar een waterval die eveneens vermeld
stond op de pijlen maar vinden niets dat in de verste verte op de “big
waterfall” gelijkt. In de plaats daarvan komen we op een plek waar heel wat
bomen staan waaraan pomelo’s groeien. We staan verlekkerd in de hoogte te
staren wanneer een groepje kinderen achter ons opduikt, één van hen klimt de
boom in een plukt een aantal stukken fruit. De pomelo’s zijn geel van kleur en
de schil is erg hard, we hebben er de grootste moeite mee om er één geschild te
krijgen en de smaak blijkt dan nog eens tegen te vallen. Waarschijnlijk waren
de vruchten nog niet voldoende rijp, hoewel de kinderen er wel van smullen.
Het is stilaan hoge tijd om de terugweg in te zetten.
We willen ons kunnen douchen voor de zon al om 16u achter de bergtoppen
verdwijnt en het te koud wordt. Zelfs na een halve dag zweten is het geen
traktatie om onder een ijskoude douche te gaan staan.
In het dorp is het nog steeds feest. Hoewel de
Laotianen een andere jaartelling hebben dan wij en hun Nieuwjaar pas in April
valt is het hier dagenlang feest. Daarbij worden er liters Beerlao gedronken en
vloeit de Lao Lao rijkelijk, dit is een plaatselijk gebrouwen sterke drank. De
vrouwen staan stomdronken op straat te zingen en te dansen op een soort van
drum- en trommelmuziek. Wanneer je hen voorbij loopt ruik je de alcohol.
Warm aangekleed zoeken we een restaurantje op, daar
zitten de vier Nederlanders bij elkaar die we vanmiddag tijdens de wandeling al
kruisten en nog wel aan een kampvuur. Er is dan toch één slimmerik in heel dit
dorp die op deze manier zijn klanten wat langer weet te houden. Het is erg
gezellig en vooral lekker warm.
De volgende ochtend nemen we de eerste boot terug naar
Nong Khiaw, we zijn één van de weinige toeristen die hier blijven want bijna
alle andere reizen onmiddellijk weer door.
Het is dan ook geen enkel probleem om een guesthouse
te vinden.
De reden waarom we hier nog een extra dag willen
doorbrengen is een bezoek aan de grotten waar de dorpsbewoners schuilden ten
tijde van de tweede Indochina oorlog. Een wandeling van 40 minuten door de
bergen brengt ons tot de ingang van de grot waar een trap gebouw werd die naar
de opening in de rots leidt. De dorpelingen kropen langs een lange stok
voorzien van korte dwarsbalkjes de hoogte in, levensgevaarlijk lijkt me. Zelfs
op de gewone trap krijg ik al last van hoogtevrees.
Binnenin de grot heb je een mooi uitzicht over de
omgeving. Hier schuilden de dorpelingen tijdens de bombardementen en dit is ook
de plek waar er geleefd werd. Bordjes wijzen ons de weg doorheen de grot en we
zien nog enkele tafels gemaakt uit bamboe en andere bamboe platformen waarvan
we geen idee hebben waarvoor ze dienden.
Wanneer we via de trap terug naar beneden gaan zien we
een grote krater in de grond. Dat blijkt veroorzaakt te zijn door
bombardementen van de USA.
We stappen nog een stuk verder en komen zo bij de
“bank-cave”. Op het eerste zicht is dit maar een hele kleine grot, maar wanneer
we met onze zaklampen rond schijnen zien we enkele smalle spleten in de
rotswanden. We kruipen naar binnen en komen zo in verschillende kamertjes
terecht die allen een aparte functie hadden zoals het kantoor van de boekhouder
en de kassier.
Het was absoluut de moeite om deze grotten te
bezoeken, zeker omdat er deze keer een geschiedenis aan vast hing. We zijn blij
dat we hiervoor een extra dag uittrokken.